Op vrijdag 20 november werd eregast van het IDFA filmmaker Errol Morris (1948) geïnterviewd in Tuschinski door filmwetenschapper en schrijver Bill Nichols. Morris, die iets weg heeft van Alfred Hitchcock, is vooral bekend van zijn indringende manier van interviewen in geënsceneerde films als The Thin Blue Line (1988) over een ten onrechte ter dood veroordeelde. Of zijn diepgaand gesprek met Rumsfeld, Amerikaanse minister van Defensie, in The Unknown Known(2013). ‘Films die uit wanhoop ontstaan vind ik interessanter dan uit hoop.’
Enscenering
De interviewer Bill Nichols begint met het tonen van de beroemde scène uit A Space Odyssey van Stanley Kubrick, waarin een omhoog gegooid bot van een Neanderthaler overgaat in een ruimteschip. Hij vergelijkt het met een milkshake die uit een autoraam valt in The Thin Blue Line. Dit shot moet aantonen dat diegene die de milkshake dronk in de auto zat en beschoten werd. Het gaat er Errol Morris, ooit een private detective, om de waarheid te achterhalen. Als dit door enscenering is, door te onderzoeken hoe het gegaan is of waarschijnlijk gebeurd is, waarom niet, zo redeneert hij. Toch vraag je je af of dat ook zou zijn opgegaan, als de ten onrecht ter dood veroordeelde wél de dader was geweest.
De werkelijkheid wordt je niet op een bord aangereikt. Je moet het nastreven. Morris is het eens met de uitspraak van schrijver Philip K. Dick: ’realiteit is datgene wat niet verdwijnt, wanneer je er niet meer in gelooft.’ Waar het mij om gaat in een documentaire is dat je een relatie toont tussen je onderwerp en de personages met de echte wereld. Wat is er écht gebeurd, wat is waar en wat niet.’
Interrotron
‘Alle middelen die je aanwendt om de waarheid te vinden kunnen worden gebruikt. Waarheid is een zoektocht. Het is iets wat je najaagt, het komt niet direct naar boven drijven. Toen ik begon met films maken brak ik bewust alle regels. Ik maakte sets, had niet pratende ‘talking heads’, lichtte de locaties uit en liet de karakters recht in de camera kijken. Er was geen scenario, het voelde allemaal erg echt aan.’ Hij adviseert de filmmakers in de zaal dat niemand hen moet vertellen hoe je films maakt.
Bij interviews gebruik ik vaak een Interrotron, een apparaat waardoor de geïnterviewde de kijker recht aankijkt. Je wordt als het ware éen met de camera, het is filmen in de eerste persoon. Mijn advies bij het interviewen is laat mensen uitpraten, interrumpeer ze niet.’ Echt luisteren is het belangrijkste.
Slechte daden
Bij Donald Rumsfeld in de film The Unknown Known, de minister van defensie onder Bush, gold het tegenovergestelde. Ik hoefde hem niet aan te moedigen om te praten, maar moest hem zelfs smeken om zijn mond te houden. Op mijn vraag wat Rumsfeld geleerd had van de oorlog in Irak zei hij: soms werkt iets, soms niet. Ik was geschokt. Vaak wilde ik uit mijn stoel springen en hem aanvallen. Was hij de belichaming van het kwaad? Het leek of hij voortdurend acteerde en er plezier in had. Ik geloof zeker niet dat hij diep over zaken nadacht.’
Bill Nichols is het niet eens met de uitdrukking dat sommige extreme slechtheid, zoals de Holocaust, zó erg is dat het onmenselijk wordt. Het is wel degelijk menselijk vindt hij, omdat het door mensen wordt gedaan. Errol Morris: ’ik geloof niet in slechte mensen, maar in slechte daden.’
Films die wanhoop belichten vind ik interessanter dan hoopvolle films. Hij illustreert deze uitspraak met een anekdote over schrijver Franz Kafka. Die werd gevraagd of hij in hoop geloofde. ‘Ja, maar niet voor ons’
Errol Morris lijkt geïnteresseerd in de donkere kant van de psyche van de mens gezien zijn onderwerp keuze van een vals beschuldigede moordenaar,en een hardliner als Rumsfeld. In de Volkskrant zegt hij: ‘Ik houd van morele complexen vragen, van vragen die moeilijk of zelfs onmogelijk te begrijpen zijn’.
Jaap Mees