“Je moet heel precies kijken “
door Jaap Mees
Anton van Munster is sinds de film Alleman (1963) de vaste cameraman geweest van Bert Haanstra. Voor hem draaide hij onder andere De Stem van het Water en Bij de Beesten Af. Laatst nam Van Munster deel aan een NFTVM thema-avond discussie over de natuurfilm in het Ketelhuis. Voor de serie Ontmoetingen met de Filmwereld, bezocht Jaap Mees hem voor een interview.
Jaap Mees: Welke eigenschappen heeft een goede cameraman nodig?
Anton van Munster: Je moet je heel goed kunnen inleven in de manier waarop iemand anders een verhaal vertelt. Als je in een film duidelijk kan zien dat hij uit verschillende onderdelen bestaat, dan is hij niet goed. Hij moet eruit zien alsof een man of vrouw die film heeft gemaakt. Een zekere hiërarchie is hiervoor nodig, maar wel een met veel communicatie en uitwisseling van gedachten, voor de draaiperiode. De voorbereiding is essentieel. Bert Haanstra stond bekend als een perfectionist, een heel gedreven filmmaker. En hij had een fantastisch gevoel voor ritme in de montage. Ja zeker. Hij zette zich altijd voor 100% in. Zo ben ik ook, ik kan het me ook niet anders voorstellen. Je wilt toch een zo’n goed mogelijke film maken. We wilden vlot produceren. Haanstra maakte een storyboard. Ik maakte gedetailleerde tekeningen van de camera-instellingen (van Munster laat een paar mooie tekeningen zien). Ook de set-designers konden zo precies zien wat er in en buiten beeld kwam. Zeker als je wat minder geld hebt, is zo’n minutieuze voorbereiding echt noodzakelijk.
Als je alles zo precies voorbereidt, neem je dan niet de spontaniteit van het moment weg? Het gekke is dat dat niet gebeurde. We concentreerden ons perfect op datgene wat we bedacht hadden. En als we wilden afwijken, dan was dat geen probleem omdat ons vaarwater breed genoeg was.
Hoe was Haanstra te typeren?
Erg bevlogen, ik heb hem nooit anders bezig gezien dan met film of met voetbal. Hij was een groot Ajaxfan. In zijn goede tijd, voor hij 70 werd, zat hij gemiddeld tot 2 uur ‘s nachts in de montagekamer. De volgende morgen zat hij er weer om 9 uur. Voordat hij een cut maakte, bekeek hij een scène wel 30 keer en maakte heel nauwkeurig aantekeningen. Dan ging de tweede keuze van het materiaal eruit. Vervolgens hield hij de kern van zijn beeldmateriaal over. Daarna maakte hij tijdsbalken, precies met de lengte van de scènes en hoe deze in het totale beeld pasten. Pas dan begon de montage die razendsnel ging, zonder herstellingen. Bert deed het knippen en plakken altijd zelf, hij was een echte montagefreak.
Hij zag mijn taak als diegene die door de zoeker kijkt. Dus eigenlijk zit ik in de bioscoop en kijk naar de film. Ik kijk naar wat iemand anders ziet. Ik verplaats me in de toeschouwer. Haanstra was een emotionele man. Een type “Himmelhoch jauchzend, zum Toden bedrubt.” Ik herinner me nog heel goed dat hij definitief wilde stoppen met filmen. Midden in de film De Stem van Het Water. Bert zag het helemaal niet meer zitten. Met veel moeite kon ik hem overhalen de volgende scène te draaien. Uitgerekend een sleutelscene. Een vrouw leest haar zoon voor uit haar eigen brief, waarin ze vertelt hoe de Watersnoodramp van 1953 bijna haar complete familie vernietigde. Haanstra stond erop dat die scène er in en keer op zou staan. Hij wilde het de vrouw niet aandoen om zo’n emotionele brief twee keer te moeten lezen. Dat was typisch Bert. Hij vond het heel belangrijk om mensen niet te beschadigen. De scène, een uitgekiende rijer, lukte in een keer en Haanstra ging gelukkig door met filmen.
Met welke andere director of photography voelt u zich het meest verwant?
Met Sven Nykvist, de D.O.P. van Ingmar Bergman. Door het soort licht wat hij gebruikt en ook door de enscenering, de concentratie en de intensiteit van de gefotografeerde acteurs. Het zijn hele sprekende beelden met heel natuurlijk licht. Alsof het licht er niet is, maar het is er vol van, als je begrijpt wat ik bedoel. Dat heb ik met Dokter Pulver zaait Papavers (naar een boek van Anton Koolhaas) ook geprobeerd, vooral de interieurs. Ik heb er een heel lichtplan speciaal voor ontworpen.
Wat vindt u van de opkomst van de digitale camera?
Dat is een revolutionaire ontwikkeling, het beeld wordt op een andere manier gemaakt, bewerkt en gemanipuleerd. Ik hoop alleen dat het fotografische materiaal niet te snel weggegooid gaat worden. Je stapt toch over van emulsie naar pixels. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, heb je veel vakmanschap nodig om een echte goede video te maken. Een digitale camera heeft technisch zoveel mogelijkheden dat je goed moet weten wat je doet. Om het licht continu te houden, moet je weer lampen gaan gebruiken. Uiteindelijk vind ik de digitale techniek een verrijking omdat het meer mogelijkheden biedt, maar het gevaar van computers is dat het gemaniëreerd kan worden, door alle speciale effecten die mogelijk zijn. Daar moeten we overheen groeien. Bij het filmen is het essentieel bij het bepalen van een kader, wat je niet wilt zien. Alles wat niet terzake is moet eruit, zo houd je over wat wel belangrijk is. Je moet heel precies kijken. Dat zie je goed bij foto’s van Henri Cartier Bresson. Het lijkt zo terloops gedaan, maar alles staat precies op zijn plek. Heel intens geobserveerd. Een kwestie van intuïtie en het gevoel voor de juiste plek.” Jaap Mees Het volledige interview verschijnt in de zomer in filmblad Skrien.